
Eerste hulp bij diabetes
Diabetes is een ziekte waarbij de verwerking van suikers in het lichaam verstoord is.
Dankzij een gezonde levenswijze, vaak gecombineerd met medicatie (zoals het inspuiten van insuline), kan een diabetespatiënt zijn bloedsuikergehalte min of meer stabiel houden. Soms loopt daarbij iets mis (bijvoorbeeld door verhoogde inspanning of bij ziekte).
Wordt het bloedsuikerniveau te laag, dan spreken we van hypoglycemie. Een overmaat aan bloedsuiker wordt hyperglycemie genoemd. Bij een ‘hypo’ moet je snel optreden. Hyperglycemie verloopt veel trager (uren tot zelfs dagen).
Wat merk je op bij diabetes (hypoglycemie)?
-
Plotse stoornissen in het bewustzijn (duizeligheid, flauwte, zenuwachtig, tekenen die lijken op dronkenschap …).
-
Hoofdpijn.
-
Troebel of dubbel zicht.
-
Bleke huid.
-
Fel zweten.
-
Plotse honger.
-
Beven.
Dit doe je!
Vraag of het slachtoffer aan suikerziekte lijdt.
Geef suikers.
Voelt het slachtoffer zich flauw, maar is hij goed bewust?
- Geef hem eerst snelle suikers, bijvoorbeeld een blikje frisdrank of enkele tabletten druivensuiker. Herhaal dit als hij zich na 15 minuten nog altijd hetzelfde voelt.
- Voelt hij zich beter? Geef hem dan trage suikers, bijvoorbeeld een boterham of een wafel.
Laat bloedsuikergehalte meten.
Laat, indien mogelijk, het bloedsuikergehalte meten door het slachtoffer of een familielid.
Bij een hyperglycemie (te veel suiker in het bloed) treden de symptomen geleidelijk aan op . Het slachtoffer drinkt en urineert veel en heeft een droge mond. Gebrek aan eetlust en hyperventilatie kunnen ook wijzen op een hyperglycemie.
Laat een slachtoffer met hyperglycemie zijn medicatie nemen. Geef nooit zelf medicatie.