Humanitaire hulpverlening
Conform het internationaal humanitair recht (IHR) moeten gewonden en zieken verzorgd worden en zijn partijen bij een gewapend conflict verantwoordelijk voor de humanitaire noden van de bevolking onder hun controle.
Tijdens een gewapend conflict mogen onpartijdige humanitaire actoren hun hulpverleningsdiensten aanbieden. Onder humanitaire hulpverlening worden alle humanitaire activiteiten verstaan voor de bescherming van en steun voor de slachtoffers van gewapende conflicten. Het Internationale Rode Kruiscomité is wereldwijd één van de belangrijkste organisaties die dit soort hulp aanbiedt.
Voorwaarden voor humanitaire toegang
Toegang van deze humanitaire hulpverlening blijft onderhevig aan de toestemming van de partijen tot het conflict. Gezien zij de primaire verantwoordelijkheid dragen voor de humanitaire noden van de bevolking onder hun controle, mogen zij deze toegang niet op arbitraire basis weigeren. Wanneer het weigeren van toegang het verhongeren van de burgerbevolking tot gevolg kan hebben, mag toegang niet ontzegd worden: het uithongeren van de burgerbevolking wordt uitdrukkelijk verboden door het IHR.
Eens toestemming gegeven is, moeten de partijen snelle en ongehinderde toegang faciliteren voor de humanitaire hulp. Zij moeten ook de bewegingsvrijheid van humanitaire hulpverleners garanderen tijdens het uitoefenen van hun functies. Wel behouden zij het recht op controle en mogen ze bijvoorbeeld technische regels opleggen aan hulpverlening, zolang dit het doel van de humanitaire missie respecteert.
Respect voor humanitair personeel
Net zoals het geval is voor medisch personeel, moeten humanitaire hulpverleners beschermd en gerespecteerd worden. Zij mogen niet aangevallen of bedreigd worden, en humanitaire hulpgoederen mogen niet geplunderd of in beslag genomen worden. Partijen tot een gewapend conflict dienen ook zo veel mogelijk de veiligheid van humanitaire konvooien te garanderen.
Relevante bepalingen
GC I-IV, art. 3(2) en art. 9/9/9/10; GCIV, art. 17, 23, 59 en 61; AP I, art. 12, 15, 21, 54(1), 68-71 en 81; AP II, art. 9(1), 11(1), 14 en 18; CIHL studie regels, 31-32, 53 en 55-56.